Natuurhistorisch Maandblad
Missie en doel
Sinds 1912 is het Natuurhistorisch Maandblad een van de vooraanstaande Nederlandse natuurtijdschriften. Het tijdschrift is dus inmiddels aan zijn 109e jaargang bezig. In het Natuurhistorisch Maandblad verschijnen maandelijks artikelen over de flora, fauna, geologie en landschap van Limburg. De redactie streeft naar een tijdschrift met een wetenschappelijk niveau.
Regelmatig worden er themanummers gepubliceerd. Dit zijn dikkere nummers waarin artikelen over een bepaald thema of een bepaalde regio worden gebundeld. Zo verschenen er in 2019 twee themanummers over herpetologisch onderzoek in Limburg en drie themanummers over het waterwingebied Roodborn in Zuid-Limburg
Bestanden
Oude jaarboeken en maandbladen kunnen hieronder door iedereen bekeken en/of gedownload worden. Recente maandbladen zijn alleen voor abonnees toegankelijk.
Werkgebied |
---|
Oude Maandbladen |
Jaarboeken |
Bestand | Grootte | Gewijzigd |
---|---|---|
![]() | 7.4 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 10.9 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 6.2 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 6.3 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 6.4 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 26.8 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 8.9 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 8.7 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 9.1 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 9.1 MiB | 05-Dec-2019 |
![]() | 9.1 MiB | 05-Dec-2019 |
Richtlijnen kopij-inzending
Diegenen die kopij willen inzenden voor het Natuurhistorisch Maandblad in Limburg dienen zich aan onderstaande richtlijnen te houden.
INHOUD
In het Natuurhistorisch Maandblad verschijnen in de regel artikelen over biologie, cultuurhistorie en/of geologie in Limburg waar enigerlei vorm van onderzoek aan ten grondslag ligt. Feiten die vermeld worden moeten verifieerbaar zijn, en uitspraken die niet uit het onderzoek voortvloeien moeten door literatuurverwijzingen gedekt worden.
TITEL
De titel van een artikel wordt kort en krachtig geformuleerd en eventueel verdeeld in een hoofd- en ondertitel. De titel wordt volledig in vet aangegeven. De ondertitel wordt in het lettertype KLEIN KAPITAALweergegeven.
SAMENVATTING
Een artikel wordt besloten met een Engelstalige 'summary', voorzien van een Engelstalige titel. Hierin gaarne de wetenschappelijke soortnamen opnemen. Elke summary van een gepubliceerd artikel wordt op internet geplaatst. Daarnaast ontvangen we graag een korte samenvatting van het artikel in het Nederlands die op de achteromslag van het maandblad en eveneens op internet wordt geplaatst. Deze bevat circa 100-150 woorden.
LENGTE ARTIKEL
Wat betreft de lengte van de artikelen wordt gestreefd naar een maximale lengte van 8 pagina ‘s. Daarbij wordt als richtlijn gehanteerd dat er circa 625 woorden op een opgemaakte maandbladpagina passen waardoor er ook nog ruimte is voor een figuur of tabel. Houd bij de keuze van figuren en tabellen rekening met het aantal pagina ’s en streef naar circa 1-1,5 figuur per pagina. Mocht uw artikel langer zijn, overweeg dan dit op te splitsen in meerdere, logisch van elkaar gescheiden delen.
TEKST
Met uitzondering van de in de richtlijnen genoemde opmaak, tekst niet opmaken.
INTRODUCTIE
Elk artikel begint met een korte inleidende tekst (introductie). Deze bevat 60-100 woorden, heeft geen kopje en wordt vet weergegeven.
KOPTEKST
De kopjes van de hoofdstukken worden kort en krachtig geformuleerd en in KAPITALEN en vet weergegeven. Ook het eerste hoofdstuk, beginnend onder de introductie, bevat een kopje. Eventueel kan onderscheid gemaakt worden tussen hoofd- en subkopjes. Dit dient duidelijk in de tekst aangegeven te worden. Wanneer er gewerkt wordt met subkopjes, deze graag vet aangeven.
NEDERLANDSE/WETENSCHAPPELIJKE NAMEN
Nederlandse namen van planten en dieren beginnen met een hoofdletter. De naamgeving gebeurt op een uniforme wijze en volgens de meest recente namenlijsten. In de tekst wordt eerst de Nederlandse naam vermeld. Alleen bij de eerste vermelding, wordt de wetenschappelijke naam cursief en tussen haakjes achter de Nederlandse naam vermeld, dus als volgt: Gewone pad (Bufo bufo). Bij figuur- en tabelbijschriften worden wel altijd de Nederlandse en wetenschappelijke namen vermeld.
FIGUREN
Digitale foto's alleen aanleveren in een hoge resolutie (minstens 300 dpi) en onbewerkt in JPG-formaat. Tekeningen, grafieken, kaartjes etc. op groot formaat aanleveren. Bij eventuele teksten en schaalaanduidingen rekening houden met verkleining. Digitale bestanden van figuren aanleveren als bronbestand (en niet als WORD-bestand) en in hoge resolutie, bij voorkeur als vectorbestand in Al (Adobe Illustrator)- of EPS- formaat. Altijd een duidelijke print op papier meeleveren met de naam van het digitale bestand. Niet-professionele scans voldoen niet voor drukwerk. Figuren los bijvoegen (dus niet in de tekst opnemen), doorlopend nummeren en in de tekst in logische volgorde ernaar verwijzen. Figuurnummering in Arabische cijfers (1,2,3,…) en FIGUUR voluit schrijven: dus niet "fig.". Figuuronderschriften bij elkaar aan het einde van het artikel opnemen en de wetenschappelijke namen ook hierin vermelden.
Graag voldoende figuren aanleveren, mocht het artikel onverhoopt wat langer uitvallen.
TABELLEN
Tabellen worden los bijgevoegd en doorlopend genummerd. In de tekst wordt in logische volgorde naar de tabellen verwezen. Tabelnummering in Arabische cijfers (1, 2, 3, …) en tabelbijschriften bij elkaar aan het einde van artikel opnemen. Tabellen in EXCEL aanmaken. Hierin de Nederlandse en wetenschappelijke namen in aparte kolommen zetten en de wetenschappelijke namen ook hierin cursiveren.
NOTEN
Eén doorlopende nummering aanhouden en de nummering in SUPERSCRIPT in de tekst opnemen. De nummers worden in de kopij omcirkeld. De bijbehorende teksten gezamenlijk aan het einde van het artikel als gewone (WORD)-tekst opnemen (dus niet met de voetnootoptie van uw tekstverwerkingsprogramma). LITERATUURVERWIJZINGEN
In de tekst alleen de auteur(s) en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden, verbonden door "&", bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door "et al.", cursief. Auteursnamen alleen met beginkapitalen, de rest in klein-kapitaal.
VOORBEELDEN
(JANSSEN &JANSSEN, 1999), HERMANS et al., 2001 of "volgens het artikel van JANSSEN EN JANSSEN(1999)". Bij meerdere verwijzingen deze in chronologische volgorde opnemen, gescheiden door ; Voorbeeld: (LENDERS,2008;VERSCHOOR,2009;LENDERS &LEERSCHOOL, 2010),
LITERATUURLIJST
Bij elk artikel hoort een literatuurlijst:
Plaats deze in alfabetische volgorde. Vermeld alleen de in de tekst geciteerde literatuur. Cursiveer ook hierin de wetenschappelijke soort- en geslachtsnamen van planten en dieren.
Auteursnamen alleen met beginkapitalen (dus niet volledig in hoofdletters). Auteursnamen, jaartal en de achter het jaartal staande punt worden KLEIN KAPITAAL gemaakt.
Bij de eerste auteur van een boek/artikel wordt eerst de achternaam, gevolgd door een komma en de voorletters geschreven, na een komma volgt de tweede (derde, …) auteur waarvan juist eerst de voorletter(s) en daarna de achternaam vermeld worden. Tussen de laatste twee auteurs wordt geen komma maar een &-teken geplaatst. Een literatuurreferentie wordt dus als volgt aangegeven: AUTEUR (S),JAARTAL. Titel. Ondertitel. Naam, plaats van de uitgever. Een referentie van artikelen uit periodieken wordt als volgt aangegeven: AUTEUR (S),JAARTAL.Titel. Ondertitel. Volledige naam periodiek (geen afkortingen), jaargang(aflevering): paginanummers.
Let op! Bij tijdschriftartikelen hoort dus altijd een verwijzing naar de paginanummers en de jaargang en aflevering van het artikel. Bij een boek hoort altijd de uitgever en de plaats van uitgifte.
VOORBEELDEN
CORTENRAAD,J.&T.MULDER, 1989. Bedreigde planten van Limburg. Natuurhistorisch Maandblad 78 (11): 181-185.
GRAAF,D.TH.DE,B.G.GRAATSMA,R.W.J.M.VAN DER HAM &J.H.WILLEMS, 1983. Flora en vegetatie van de Sint Pietersberg: vergane glorie en behouden rijkdom. In: D.C. van Schaik (red.), De Sint Pietersberg; met een aanvullend gedeelte van 1938-1983. Uitgever EF & EF bv., Thorn: 487-524.
KREUTZ,C.A.J., 1984. Orchideeën in Zuid-Limburg. Tweede aanvullende druk. Natuurhistorische Bibliotheek van de KNNV no. 58. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Vermeld bij internetpublicaties: AUTEUR (S) (indien aangegeven), JAARTAL titel van de pagina (staat vaak in de titelbalk of in de brontekst tussen de HTML-title tags:
). datum laatste revisie van de pagina (mits aangegeven). datum van raadplegen van de pagina. de volledige URL of webadres van de pagina. VOORBEELD MINISTERIE VAN LANDBOUW,NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, 2003. Natura 2000. Vogel- en Habitatrichtijngebieden. Juni 2003. 31 juli 2003. http://www.minlnv.nl/natura2000/.
DRUKPROEF
Voordat een artikel verschijnt in het Natuurhistorisch Maandblad, krijgt de eerste auteur van het artikel een drukproef thuisgestuurd. De eerste auteur is verantwoordelijk voor de correctie.
Gevraagd wordt de drukproef binnen vijf werkdagen met of zonder correcties per post terug te sturen naar: BUREAU VAN DE MANAKKER E-MAIL: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Het goed doorlezen van deze drukproef is belangrijk, omdat het de laatste mogelijkheid betreft om nog kleine veranderingen aan te brengen. De redactie raadt met name aan de tabellen en verwijzingen nog eens goed na te kijken.
OVERDRUKKEN
De eerste auteur ontvangt binnen enkele weken na publicatie een PDF van het opgemaakte artikel. Daarnaast worden er vijf maandbladen kosteloos ter beschikking gesteld aan de eerste auteur. Meerdere exemplaren kunnen tegen een vergoeding bij de redactie verkregen worden.
VERANTWOORDELIJKHEID
Voor de inhoud van getekende bijdragen zijn de auteurs verantwoordelijk. Artikelen moeten daarom altijd op naam zijn. Houdt u er rekening mee dat op kaarten en plattegronden meestal copyright zit.
COPYRIGHT
Overname van eenmaal gepubliceerde artikelen is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Door het inzenden van kopij verklaart de auteur dat hij het recht tot uitgeven uitsluitend aan het Natuurhistorisch Maandblad overdraagt; bij afwijzing valt het recht terug aan de auteur(s) en wordt de kopij teruggezonden.
REDACTIEADRES
REDACTIE NATUURHISTORISCH MAANDBLAD
Kapellerpoort 1
6041 HZ ROERMOND
TEL. 0475-386470
E-MAIL: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
INTERNET: HTTP://WWW.NHGL.NL
Samenvattingen
Hieronder vindt u de samenvattingen van de artikelen in het Natuurhistorisch Maandblad van het lopende jaar. Samenvattingen van alle eerdere jaargangen en de Maandbladen zelf kunnen door leden gedownload worden. Niet-leden kunnen alleen oudere Maandbladen downloaden.
Jaargang 2017
test
Jaargang 2016
December 2016
Zuidelijke Maasduinen: deel 1
1.Het natuurlijke landschap van de Zuidelijke Maasduinen
Een beschrijving van de bijzondere geomorfologie van de Maasduinen
Louis Reutelingsperger
2.Trends van de kwalificerende Natura 2000 broedvogels in de Maasduinen
Boena van Noorden
3.De visfauna van de watergangen in de Zuidelijke Maasduinen
A.J.W. Lenders
4.Ontwikkelingen in de venflora in de Zuidelijke Maasduinen
G.M.T. Peeters
5.De Vinpootsalamander (her)ontdekt in de Ravenvennen
H.W.G. Heijligers & A.J.W. Lenders
6.De landslakkenfauna van drie natuurterreinen bij Arcen
Louis Reutelingsperger & Gerard Majoor
7.Het Vreewater: een rijk paddenstoelengebied
P. J. Eenshuistra
November 2016
Nazomerzwermactiviteit van vleermuizen bij de Zonneberg
Een alternatieve methodiek
E. Jansen, R. Haemers, H. Limpens, J. Orbons, P. Voorn & L. Wortel & M. La Haye
Bij veel vleermuissoorten valt de paartijd in de nazomer en de herfst. Mannetjes en vrouwtjes die in de lente en zomer gescheiden leven komen dan bij elkaar op specifieke, zogenaamde nazomerzwermplaatsen om te baltsen en te paren. Het zwermen vindt onder meer plaats bij de ingangen van winterverblijven zoals mergelgroeves. Traditioneel wordt het onderzoek naar het nazomerzwermen uitgevoerd door het plaatsen van mistnetten. Bij een onderzoek naar de vleermuisfuncties van het Zonnebergstelsel (Pietersberg) was het onmogelijk om mistnetten te gebruiken. Door het combineren van meerdere technieken (warmtebeeld-camera’s, batlogger en Anabats) konden uiteindelijk wel de gewenste data verzameld worden. In dit artikel worden de technieken toegelicht en de resultaten beschreven.
Interacties en seizoensverplaatsingen bij Adders in Nationaal Park De Meinweg
Ton Lenders, Peter Keijsers, Frank Heinen & Sjuul Verhaegh
Tijdens het gehele activiteitsseizoen in 2014 kon op de Meinweg een vrouwelijke Adder (Vipera berus) vrijwel continu worden gevolgd. Het dier liet bij tenminste vijf mannelijke Adders aan voortplanting gerelateerd gedrag zien. Mogelijk is zij in het voorjaar zelfs met 17 verschillende addermannen in contact gekomen. Het vertoonde gedag is mogelijk te koppelen aan het voorkómen van een inteeltdepressie in kleine populaties.
Oktober 2016
Monitoring van de Gevlekte orchis in het dal van de Rode beek (NP De Meinweg)
Ton Lenders, Anita Poeth & Marc Poeth
In 2015 werd een monitoringsonderzoek gestart naar een populatie van Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) in het dal van de Rode beek (NP De Meinweg). Als bijzonderheid werd een zeer nauwkeurige landmeetkundige plaatsbepaling geïntroduceerd die het hopelijk mogelijk maakt individuele planten over een reeks van jaren te volgen. Tevens richt het onderzoek zich op het bijhouden van de vitaliteit van de populatie en de invloed daarop van Wilde zwijnen (Sus scrofa). Het eerste jaar kan gezien worden als een nulmeting, waarbij mede dankzij de nieuwe techniek het aantal aangetroffen planten (643) boven verwachting hoog was.
Overwinteringsplekken van de Bruine winterjuffer in de Driestruik
R.P.G. Geraeds
Uit recent onderzoek is gebleken dat overwinteringsplekken van Bruine winterjuffers (Sympecma fusca) voornamelijk bestaan uit beschut gelegen dichte vegetatie dicht bij de bodem. In natuurgebied de Driestruik is vanaf het najaar van 2012 jaarlijks naar overwinterende Bruine winterjuffers gezocht op plekken waar dieren nog tot laat in de herfst actief waren. Alleen in de winters van 2014-2015 en 2015-2016 konden daadwerkelijk dieren op hun overwinteringsplekken worden teruggevonden. Vier van de vijf exemplaren zaten in dichte vegetatie in een bosrand, het vijfde dier werd in een lengtespleet van een rasterpaal aangetroffe
Vissen van de Aalsbeek
E.Binnendijk
De Aalsbeek is een kleine, vrijwel natuurlijke terrasbeek. Als gevolg van de Europese Kaderrichtlijn Water is de beek vanaf 2007 regelmatig op vis bemonsterd. Dit artikel bespreekt kort de resultaten van de visbemonsteringen in de Aalsbeek tussen 2007 en 2015. Er werden 30 soorten vissen aangetroffen.
September 2016
Biodiversiteit van de Driestruik
Deel 2. Boktorren
R.P.G. Geraeds
In het natuurgebied de Driestruik zijn leden van de werkgroep Driestruik bezig met zowel het beheer van het gebied als met inventarisaties en onderzoeken aan diverse soortgroepen. De resultaten hiervan worden gepubliceerd in een reeks over de biodiversiteit van de Driestruik. In dit tweede deel worden de aanwezige boktorren besproken. Vanaf 2012 tot 2016 zijn in totaal 31 soorten boktorren in het gebied waargenomen. Dit is ongeveer een derde deel van de soorten die in Nederland als inheems worden beschouwd. Het merendeel van de soorten is algemeen in Nederland. De Geelpoot smalboktor (Alosterna tabacicolor), de Mierenboktor (Anaglyptus mysticus), de Grijze schorsboktor (Mesosa nebulosa) en de Eiken-ruigsprietboktor (Exocentrus adspersus) zijn zeldzamer in Nederland.
De flora van het Leudal tussen 1900 en 2013
P.Bossenbroek
Voor het Leudal in Midden-Limburg zijn alle bekende floristische gegevens van de periode 1900-2013 verzameld en geanalyseerd. Voor dat tijdvak zijn 854 soorten geregistreerd, waarvan er in het deeltijdvak 2000-2013 nog steeds 627 voor-komen. Anno 2013 is het voor 52 soorten die vanuit een landelijk perspectief als gevolg van de mate van zeldzaamheid en/of de mate van bedreiging belangrijk zijn, zeker dat zij nog steeds in het Leudal voorkomen. Deze soorten bepalen mede de statuur van het Leudal voor wat betreft de natuurwaarden.
Satijnvleugelsikkelmot nieuw voor de fauna van Limburg
Marcel Prick & Anton Cox
In 2015 werden verspreid over de periode half april tot eind oktober elf exemplaren van de zeer zeldzame Satijnvleugelsikkelmot (Borkhausenia nefrax) in één enkele stadstuin te Heerlen-Douveweien waargenomen. Daarvoor was de soort, die bijna uitsluitend in een urbane omgeving wordt aangetroffen, alleen bekend uit het westen van ons land.
Augustus 2016
Entomologisch onderzoek in Nationaal Park De Meinweg: deel 2
1.Insecten en biodiversiteit
Een aanvulling op de lijsten van een drietal soortgroepen in Nationaal Park
De Meinweg
T.Lenders, R. Geraeds, E. van Asseldonk & J. Hermans
2.Kevers op kadavers in Nationaal Park De Meinweg (Coleoptera)
E.O. Colijn
3.Dromaeolus barnabita, een nieuwe doodhoutkever voor Nederland
Th. Heijerman & P. Thomas
4.Het Veertienvleklieveheersbeestje rondom Roermond
En de invloed van het Wild zwijn op de biotoop in het Meinweggebied
Reinier W. Akkermans
5.De water- en oppervlaktewantsen van np de meinweg
De biodiversiteit en habitatkeuze van een belangrijke indicatorgroep
A.T. Williams
6.Interessante vliegen uit Nationaal Park De Meinweg
Deel 1. Nieuwe waarnemingen van de vuilvlieg Milichia ludens (Diptera: Milichiidae)
Paul Beuk
7.Verspreiding en biologie van de Paddenbromvlieg in Limburg
Een reflectie vanuit het Meinweggebied
A.J.W. Lenders
8.Interessante vliegen uit Nationaal Park De Meinweg
Deel 2. De bochelvlieg Megaselia annulipes: nieuw voor Nederland (Diptera: Phoridae)
Paul Beuk
9.Zakdragers van de Meinweg
J.T. Hermans & E. van Asseldonk
10.Nachtvlinders in brempercelen Nationaal Park De Meinweg
Ernest van Asseldonk
11.Dagvlinders in Nationaal Park De Meinweg op de voet gevolgd
K. & M. Huskens
Juli 2016
Biodiversiteit van de Driestruik
Deel I: Gebiedsbeschrijving
Rob Geraeds
De Driestruik wordt door een aantal onderzoekers van het Natuurhistorisch Genootschap vrij intensief onderzocht. Het natuurgebied is gelegen ten zuidoosten van de stad Roermond tussen de Meinweg en het Roerdal. Het vormt een belangrijke schakel tussen deze twee Natura 2000-gebieden. Dit eerste artikel geeft een algemene indruk van De Driestruik. De publicatie is bedoeld als inleiding op de beschrijving van de biodiversiteit van het gebied. Deze zal in een aantal vervolgartikelen nader worden uitgewerkt.
Droge stroomdalgraslanden langs de Maas
Deel 2. Verspreiding en positie in het landschap
Frits van Beusekom
In het vorige nummer van het Maandblad is een overzicht gegeven van het voorkomen langs de Maas van het verbond van de droge stroomdalgraslanden (Sedo-Cerastion). Ook is ingegaan op de samenstelling van de vegetatie van het verbond en de bijbehorende gemeenschappen. In dit vervolgartikel wordt een verband gelegd tussen de standplaatsen van het droge stroomdalgrasland en de fysisch-geografische gesteldheid van het stroomdal van de Maas. Deze is bijzonder divers. Op grond van karakteristieke kenmerken wordt het stroomdal van de Maas in vijf compartimenten ingedeeld. De positie in het landschap van de droge stroomdalgraslanden is in elk hiervan verschillend. Gemeenschappelijk kenmerk van hun standplaatsen is een lage dynamiek en een relatieve ouderdom. Er zijn geen aanwijzingen dat droog stroomdalgrasland zich binnen afzienbare tijd opnieuw kan ontwikkelen. Een strikte bescherming en een toereikend beheer van de laatste restanten van dit prioritaire N2000 habitattype zijn daarom hoogst urgent.
Juni 2016
Droge stroomdalgraslanden langs de Maas
Deel 1: Wat is er nog van over? Rivierduinzegge als gidssoort
Frits van Beusekom
De Rivierduinzegge (Carex colchica, syn. ligerica) is een kensoort van het droge stroomdalgrasland. Door biotoopvernietiging is van dit vegetatietype in het Maasgebied bijna niets meer overgebleven. Ook de Rivierduinzegge werd in de laatste halve eeuw nauwelijks meer langs de Maas gevonden. Gericht zoeken in 2014 en 2015 bracht evenwel aan het licht dat zij er in haar historische verspreidingsgebied nog vrij algemeen voorkomt. De soort is beter bestand tegen verzuring en vermesting dan de meeste andere stroomdalsoorten. Ze kan lang overleven op plaatsen waar droog stroomdalgrasland is gedegradeerd of zelfs geheel is verdwenen. Het historische en actuele voorkomen van droog stroomdalgrasland en dat van de Rivierduinzegge blijkt nauw gecorreleerd. Dit artikel brengt de situatie langs de Maas in kaart. Ook wordt de floristische samenstelling van droge stroomdalvegetaties besproken, met een lijst van thans uitgestorven en zeldzaam geworden soorten. Tenslotte worden de verspreiding en de ecologie van de Rivierduinzegge vergeleken met die van de nauw verwante Zandzegge (Carex arenaria).
Opmerkelijke Luiks-Limburgse Krijtfossielen
Deel 26. De tijdreis van een zee-egel
John W.M. Jagt & Dirk Cornelissen
In dit artikel wordt beschreven hoe een fossiele zee-egel uit het geslacht Echinocorys uit kalkstenen van de Formatie van Gulpen terecht is gekomen in de Formatie van Maastricht. Ten tijde van de afzetting van deze laatste formatie, is het geslacht Echinocorys verdwenen en is Hemipneustes ervoor in de plaats gekomen. Een opmerkelijke reis dus.
Bestrijding van Adelaarsvaren in Nationaal Park De Meinweg
Ton Lenders
In het Meinweggebied is een praktijkstudie uitgevoerd waarbij het effect van jaarlijks maaien is gemeten op adelaarsvarenbestanden die de heide binnendringen. Uit deze pilot blijkt dat met een maaifrequentie van eenmaal per jaar goede resultaten worden bereikt. Na vier jaar is bijna 70% van de varens verdwenen. Extrapolatie van dit beheer naar de toekomst geeft aan dat na zes jaar de Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) helemaal is uitgeroeid. Mogelijk dat door een combinatie met een licht begrazingsregime het herstel van een structuurrijke heide kan worden bevorderd.
Mei 2016
De grote lieveheersbeestjes in en om Roermond
Een inventarisatie in het stedelijke gebied
R. Akkermans
In 2015 is Roermond intensief geïnventariseerd op het voorkomen van grote lieveheersbeestjes. In totaal zijn 22 van de 36 in Nederland voorkomende soorten aangetroffen. De algemeenste soort is een exoot, het Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axyridis). Een achttal soorten is als schaars tot zeldzaam te beschouwen. De meest opvallende soort is het vrijwel tot Midden-Limburg beperkte Veertienvleklieveheersbeestje (Coccinula quatuordecimpustulata) is. Het onderzoek ondersteunt de stelling dat het stedelijk gebied een belangrijk biotoop voor lieveheersbeestjes vormt.
Vissen in de nieuw aangelegde hoogwatergeul in de Raaijweide bij Venlo
B.J.A. Pollux, A. Korosi, L.A.J. Nagelkerke & P.M.J. Pollux
De afgelopen decennia is er in toenemende mate aandacht gekomen voor natuurontwikkeling langs de Maas. Vissen zullen hierbij profiteren van het herstellen van beekmondingen en het aanleggen van nevengeulen, hoogwatergeulen en geïsoleerde waterplassen. Hoewel zulke watertypen hemelsbreed vaak vlak naast elkaar liggen heersen er zeer verschillende condities, waardoor ze in potentie voor verschillende vissoorten geschikt zijn. In dit artikel wordt de visfauna beschreven van een recent (eind 2011) opgeleverde hoogwatergeul in de Raaijweide, op basis van visbemonsteringen gedurende de periode 2012-2014.
April 2016
Achteruitgang van de hellingbosflora in Zuid-Limburg (1930-2010)
P.Hommel & J. Schaminée
Bijzondere plantensoorten in Zuid-Limburgse hellingbossen zijn de voorbije decennia veel zeldzamer geworden of zelfs geheel verdwenen, terwijl ook de karakteristieke vegetatiezonering in beweging lijkt te zijn. Met name het orchideeënrijke subtype van het Eiken-Haagbeukenbos, het paradepaardje onder de hellingbostypen, is sterk achteruitgegaan. Ook minder zeldzame plantensoorten lijken te verdwijnen. Aan de hand van vegetatieopnamen van hellingbossen uit de Landelijke Vegetatie Databank worden veranderingen in de flora van deze bossen sinds 1930 in beeld gebracht. Lichtgebonden soorten hebben de zwaarste klappen gekregen, maar ook de meer schaduwtolerante bosplanten zijn achteruitgegaan.
Profiteren broedende akkervogels ook van hamsterbeheer?
Ralph Buij & David Kleijn
Het effect van hamsterbeheer op broedvogelpopulaties in Zuid-Limburg is onderzocht met behulp van gegevens uit een GIS-systeem en broedvogelinventarisatiegegevens voor en na de invoering van hamsterbeheer. Resultaten tonen aan dat het oppervlak van land onder hamsterbeheer geen invloed had op trends van Geelgors (Emberiza citrinella), Patrijs (Perdix perdix) en Veldleeuwerik (Alauda arvensis). De geelgorsdichtheid nam wel meer toe in de nabijheid van hamsterbeheergebieden dan verder weg en het aantal jaren gevoerd hamsterbeheer was positief van invloed op veldleeuweriktrends. De voorlopige conclusie is dat hamsterbeheer een bijdrage kan leveren aan het behoud van broedpopulaties van sommige zaad-etende akkervogels maar dat meer onderzoek nodig is.
De dansvlieg Oedalea apicalis, nieuw voor de Nederlandse fauna
Paul L.Th. Beuk
In het voorjaar van 2013 werd de dansvlieg Oedalea apicalis voor het eerst in Nederland in het Eijsderbosch gevangen. Met een volledig donkere vleugeltop is de soort goed van zijn naaste verwanten te onderscheiden.Net als de zes andere soorten uit het geslacht is het een soort van loofbossen met dood hout. Ook in het buitenland staat deze soort als schaars te boek.
Maart 2016
Zes jaar nachtvlindermonitoring in tuinen in Limburg, 2008-2013
Deel 1. Achtergrond en methodie
G. Verschoor, J. Boeren & E. van Asseldonk
In 2008 is gestart met het Nachtvlindermonitoringsproject in tuinen in Limburg. Het doel was om met een groot aantal deelnemers in Limburg op een gestandaardiseerde wijze macronachtvlinders te inventariseren, om zo onderlinge vergelijking mogelijk te maken en meer te weten te komen over deze interessante soortgroep. In dit artikel komen kort de opzet en werkwijze van het project aan bod.
Zes jaar nachtvlindermonitoring in tuinen in Limburg, 2008-2013
Deel 2. Resultaten
G. Verschoor & J. Boeren
Tijdens het Nachtvlindermonitoringsproject in tuinen in Limburg zijn in de periode 2008-2013 op veertig locaties verspreid over de provincie Limburg macronachtvlinders geteld. Er werden bijna 50.000 waarnemingen verzameld. In totaal zijn 521 soorten gezien, waarvan 473 tijdens de speciale monitoringsnachten. De Huismoeder (Noctua pronuba) en de Zwarte-c-uil (Xestia c-nigrum) waren het meest algemeen. Daarentegen staat 45% van de waargenomen soorten vermeld op de voorlopige Rode lijst van macronachtvlinders.
Zeldzame macronachtvlinders waargenomen tijdens het Nachtvlindermonitoringsproject in tuinen in Limburg, 2008-2013
M. Prick & A. Cox
Tijdens het Nachtvlindermonitoringsproject in tuinen in Limburg zijn in totaal 521 soorten macronachtvlinders waargenomen, waarvan meer dan 40 zeldzame en drie zeer zeldzame soorten. Uit de bespreking van deze soorten blijkt dat Limburg binnen Nederland voor 15 vlinders een belangrijke provincie is. Binnen Limburg neemt Zuid-Limburg weer een aparte plaats in, want acht soorten zijn in meerdere of mindere mate exclusief voor dit deel van de provincie.
Bosrankafhankelijke macronachtvlinders in Limburg
S. Lamberts & G. Verschoor
Macronachtvlinders die voor hun bestaan in grote mate afhankelijk zijn van Bosrank stonden aan het begin van deze eeuw als zeldzaam te boek. Toch werden ze gedurende het Nachtvlindermonitoringsproject in tuinen in Limburg veelvuldig waargenomen. Van deze vlinders kan de Bosrankvlinder met recht als Zuid-Limburgse soort worden aangewezen. Bij de overige soorten ligt de nadruk van de verspreiding sterk op het zuiden van het land. Toch verspreiden de vlinders zich in toenemende mate buiten Limburg en worden opvallend meer waarnemingen gedaan in stedelijk gebied.
Bijzondere nachtvlinders binnen de familie van de uilen
Het voorkomen van het geslacht Lithophane in Limburg
E. van Asseldonk
Het geslacht Lithophane behoort tot de familie van de uilen en is in Nederland vertegenwoordigd met zes soorten. Het betreft veelal zeldzame soorten die alle in Limburg zijn waargenomen. Er zijn twee soorten die de laatste jaren duidelijk in aantal toenemen: de Lichtgrijze uil en de Coniferenuil. Met name de waarde van het Nachtvlindermonitoringproject in tuinen in Limburg voor het aantal waarnemingen van de Coniferenuil is evident.
Februari 2016
De Muurhagedis in Maastricht: vier decennia populatieontwikkeling en kansen voor de toekomst
Frank Spikmans & Wilbert Bosman
Maastricht ligt in het meest noordelijke deel van het areaal van de Muurhagedis (Podarcis muralis). In de jaren tachtig van de vorige eeuw stierf de soort hier bijna uit.Door goede beschermingsmaatregelen kon de soort worden behouden en wordt sindsdien intensief gemonitord. De Muurhagedis heeft zich binnen de verschillende deelgebieden uitgebreid maar ondanks deze populatiegroei is er met de huidige omvang nog altijd geen sprake van een duurzame populatie. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen vormen opnieuw een bedreiging voor het leefgebied van de soort. Omdat de Muurhagedis een beschermde status heeft, dient het verlies aan leefgebied te worden gecompenseerd. Daarvoor is een integraal compensatieplan opgesteld met als doel een netwerk van populaties te realiseren, zodat zich in de toekomst in Maastricht een duurzame populatie kan ontwikkelen.
De Breukberg, een kleine, kwetsbare parel
G.van Dijk, E.J. Weeda, C.M.S. Burger, N.G.J. Straathof, A.J.P. Smolders
Tussen de dorpen Schinveld en Brunssum ligt een klein maar gevarieerd natuurterrein,de Breukberg. In het gebied bestaat uit een hellingveentje, enkele poeltjes, een heischrale vlakte en een laagte met hoogveenachtige vegetatie. Ondanks het kleine oppervlak herbergt dit gebied enkele belangrijke natuurwaarden, waaronder de alleen hier in Nederland voorkomende Veenorchis (Dactylorhiza majalis subsp.sphagnicola). In het artikel worden de ecohydrologie en de floristische en faunistische waarden van het gebied beschreven. Dit (inter-)nationaal belangrijke gebied wordt echter bedreigd door verdroging en hierdoor veroorzaakte veenafbraak, verhoogde nutriëntbeschikbaarheid en verruiging. Om de Breukberg te beschermen en de aanwezige biodiversiteit te behouden zal verdere verdroging moeten worden voorkomen.
Januari 2016
De Boomkikker in de Doort en omgeving
Deel 3. De invloed van het terreinbeheer en andere factoren op de populatieontwikkeling in de periode 1978-2014
Harry van Buggenum & Willem Vergoossen
De jaarlijkse tellingen in de voortplantingswateren in de Doort en omgeving leveren voldoende informatie op om de invloed van interne en externe factoren op de metapopulatie van de Boomkikker (Hyla arborea) nader te analyseren. Zo blijkt dat bij de de gehele populatieontwikkeling en de schommelingen van de jaarlijkse groeiratio een hoge gemiddelde dagtemperatuur in het koor- en voortplantingsseizoen twee jaar voorafgaand aan de tellingen een dominante rol speelt. Ook heeft de langjarige monitoring aangetoond dat de inspanningen op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud ten behoeve van de Boomkikker ervoor hebben gezorgd dat deze bedreigde amfibiesoort zich vanuit een welhaast uitzichtloze positie in de jaren zeventig van de vorige eeuw nu duurzaam in stand kan houden.
De invloed van Wild zwijn en Ree op de natuurlijke verjonging van het Berken-Eikenbos? Een casus op de hoge zandgronden van het Meinweggebied
R.Reijerse
Om het effect van Wilde zwijnen (Sus scrofa) en Reeën (Capreolus capreolus) op natuurlijke bosverjonging in het Nationaal Park De Meinweg te beschrijven, is er een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de spontane opslag en ontwikkeling van de vegetatie in en buiten een raster van een exclosure voor grofwild. De wilddruk blijkt dermate hoog te zijn dat spontane verjonging van eik (Quercus spec.), Grove den (Pinus sylvestris), berk (Betula spec.) en Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) sterk belemmerd wordt. Derhalve kan een tijdelijk wildraster natuurlijke bosverjonging in de aanwezigheid van grofwild ondersteunen.
Summaries
2016
March 2016
SIX YEARS OF MOTH MONITORING IN GARDENS IN THE PROVINCE OF LIMBURG, 2008-2013
Part 1. Background and method
Verschoor, J. Boeren & E. van Asseldonk
A moth monitoring project was started in the province of Limburg (NL) in 2008. The project’s aim was to collect data on macro-moths in gardens of participants throughout the province. Starting from the first year, an average of 20 people a year participated in the project. This resulted in large volumes of data on moths in Limburg during the period from 2008 to 2013. This article discusses the design of the project and the methods used. In 2014, the Dutch Butterfly Conservation society launched the national monitoring network for macro-moths. It was then decided to continue the provincial project, but to work closely together with the national network.
Februari 2016
Wall lizards in Maastricht: four decades of population development and prospects for the future
Frank Spikmans & Wilbert Bosman
The Wall lizard (Podarcis muralis) reaches the northernmost part of its distribution range in the Netherlands. The only native population is located in the city of Maastricht. In the 1980s the species was on the verge of extinction, which was prevented by designing and implementing conservation measures. At present several urban development projects are posing a new threat to the Wall lizard population. At the same time, however, these projects also offer opportunities to create new habitats and corridors. This article describes the population size trends for the five known subpopulations. Data on the distribution, population size and reproductive success are available for the 1977–2014 period. The total population size has increased steadily between 1994 and 2014 and comprises 601 to 887 individuals, including adults, sub-adults and juveniles. This growth resulted in the colonisation of new habitats around the original relict populations from 2002 onwards. Since 1997, reproductive success has been evident for one of the main subpopulations (Hoge Fronten), with more juveniles than adults being recorded. The reproductive success of the other main subpopulation (Lage Fronten), however, appears to have been impeded. Unlike the Hoge Fronten subpopulation, the Lage Fronten subpopulation exhibited a sex ratio that deviated from 1:1. Furthermore, the data showed a high survival rate of both juveniles and sub-adults in the Hoge Fronten population, whereas at the Lage Fronten a proportion of the sub-adults have disappeared from the monitoring radar, possibly due to a higher mortality rate. Current status and projections indicate that the Wall lizard population is not sustainable, and conservation measures are needed to ensure population sustainability and to guarantee its long-term survival. Several urban development projects have been planned for the near future, within and around the Wall lizard habitats. The species is protected under national law and any loss or degradation of habitat has to be compensated for. An integrated management plan, involving several other protected species, has been drawn up. This plan aims to construct a network of populations, connected by corridors, which will form a viable metapopulation. For the Wall lizard this means improved habitat quality within the present populations, as well as the creation of wholly new habitats and the construction of reptile-friendly passages underneath roads. Finally, the vegetation management will be carried out in a reptile-friendly fashion. With the above-mentioned measures in place, it is believed population sustainability can be achieved for the Wall lizard in the future.
THE BREUKBERG, A SMALL BUT VALUABLE NATURE ARE
G. van Dijk, E.J. Weeda, C.M.S. Burger, N.G.J. Straathof, A.J.P. Smolders
The 5 ha nature area known as Breukberg is situated between the villages of Schinveld and Brunssum, in the north-eastern part of the Southern Limburg region. The area features a small 4.5 ha sloping fen which resembles the Natura 2000 habitat type of ‘Blanket bog’ (7130). The present paper describes the area’s ecohydrological characteristics and biotic values, paying special attention to the botanical diversity and the presence of a population of the rare orchid Dactylorhiza majalis subsp. sphagnicola. The fen is a nutrient-poor, weakly buffered area which is fed by rainwater and groundwater of local origin. It is situated on a sandy slope with a layer of clay underneath. Three different vegetation elements are present, viz. peat moss hollows, peat moss hummocks and a (wet) heather vegetation. Typical plant species include Vaccinum oxycoccus, Andromeda polifolia, Narthecium ossifragum, Sphagnum magellanicum and Sphagnum rubellum. The area also features the last population of Dactylorhiza majalis subsp. sphagnicola in the Netherlands, with an average of 250-750 flowering individuals. This nationally and internationally important nature area is however threatened by desiccation and the resulting internal eutrophication and increased nutrient availability in the peat layer. To protect and conserve the area and the present biodiversity, further desiccation and its knock-on effects should be prevented.
Januari 2016
LONG-TERM MONITORING OF A EUROPEAN TREE FROG (HYLA ARBOREA) POPULATION
Part 3. Effects of conservation measures and other variables on population development in the 1978-2014 period
Harry van Buggenum & Willem Vergoossen
From 1978 to 2014, the numbers of European tree frogs (Hyla arborea) in the Doort area (province of Limburg, the Netherlands) were assessed by chorus counts. The total metapopulation of three neighbouring areas was used to model the fluctuations and annual growth rates of the male population. Several climate (temperature and rain) and water level variables (water level, pond area and pond volume) were determined for relevant seasons (winter, breeding season and summer). The total annual surface area of all breeding sites was calculated as a management variable. Suitable breeding sites are those without fish and without early pond desiccation or heavy shadow cast by trees on the pond banks. A density-dependent mechanism was also investigated. A two year time-lag was used, as this is the time that juveniles take to reach maturity. Models were selected using Akaike’s Information Criterion (AICc).
As a result, the best models, which explained up to 60% of the variation in population size and growth rate include the size of the male population (negative sign, as proof of a density-dependent relation), mean daytime temperature in the breeding season (positive sign, as proof of a positive influence of climate change), sunny pond area and rain in the breeding season (positive sign, as proof of a positive effect of management and precipitation/high groundwater levels).
INFLUENCE OF WILD BOAR AND ROE DEER ON NATURAL REGENERATION OF BIRCH-OAK FORESTS (Betulo-Quercetum roboris)
A case study at Meinweg National Park
R.Reijerse
One of the processes influencing the success of natural regeneration of vegetation is grazing and browsing by large herbivores. This study focused on the effects of Wild boar (Sus scrofa) and Roe deer (Capreolus capreolus) on the natural regeneration of Pedunculate oak (Quercus robur), Silver birch (Betula pendula) and Scots pine (Pinus sylvestris) in the forest on the sandy soils at Meinweg National Park. The height, width and vitality of each tree were measured within a game exclosure and an equally sized area outside the exclosure, with similar environmental conditions. Game was found to have a negative influence on the natural regeneration of all three tree species. A temporary game exclosure could initiate the establishment of oak, pine and birch, and protect the trees against browsing until they have gained enough height to escape the effect of browsing.
2015
FROM BRACHYPODIUM STAND TO FULLY DEVELOPED CHALK GRASSLAND
Before 1985, one species dominated all the vegetation and even determined the aspect of a grassy slope in the region of Montagne Saint-Pierre (Belgium). Known as the Tor Grass (Brachypodium spicatum) Slope, it is not a natural slope, having been created from quarrying spoils in the 1960s. The vegetation of the slope was rather poor in species, resulting in an unattractive site and one which was further marred by an annual spring burning regime.
A significant change in the management regime was introduced in 1985, with a grazing experiment which has since been kept up. This involved the slope being intensively grazed by sheep at a high density during one or two very short periods a year, usually once in spring and once in early autumn.
The nature of this change led us to establish a permanent plot on the slope, so that the development of the vegetation could be monitored over a sustained period of time.
Between 1985 and 2013, the number of species almost doubled, with many typical chalk grassland species appearing. Some of them were established immediately, while others needed several trials before definitively establishing. Tor grass dominated from 1985 until 2003, while from then on, Tor grass and Upright brome have largely balanced each other out.
Résumé
UNE FRICHE A BRACHYPODE SE TRANSFORME EN PELOUSE CALCAIRE
Avant 1985, une seule espèce dominait au sein de la végétation et déterminait l’aspect d’un versant en friche de la Montagne Saint-Pierre (Belgique). On en vint à le désigner du nom du « Versant à Brachypode ». Mais ce n’était pas un coteau naturel : il devait son existence au rejet des stériles d’une carrière en activité pendant les années 1960.
Le tapis végétal de ce coteau était assez pauvre en espèces et ne formait de ce fait qu’un milieu biologique peu attractif. En outre, il subissait les conséquences d’incendies printaniers.
Dès 1985, la gestion du site se vit radicalement modifiée. Une expérience de pâturage ovin fut mise en place, maintenue jusqu’à présent. Depuis lors, le coteau a été pâturé chaque année de manière intensive durant deux courtes périodes, généralement au printemps et à l’automne.
Ce changement nous conduisit à établir un carré permanent sur le Versant à Brachypode, de manière à ce que le développement de la végétation puisse être suivi à le long terme.
De 1985 à 2013, le nombre d’espèces a doublé et de nombreuses espèces typiques de la pelouse calcaire ont fait leur apparition. Certaines parmi elles se sont maintenues dès leur arrivée alors que d’autres ont eu besoin de plusieurs tentatives avant de s’y fixer.
La Brachypode penné (Brachypodium pinnatum) a dominé la vegetation de 1985 à 2003, depuis lors les populations de Brachypode penné et de Brome dressé (Bromopsis erecta) s’y tiennent en équilibre.
Contact
De redactie van het Natuurhistorisch Maandblad wordt gevormd door:
H.P.M. Hillegers (Henk) |
Lid 1 januari 1977 - 1 januari 2000 |
T.J.D. Mulder (Torben) |
Lid 28 november 2002 - 28 november 2002 |
H. Heijligers (Henk) |
Hoofdredacteur 7 december 2002 - 1 augustus 2008 |
O.P.J.H. Op den Kamp (Olaf) |
Hoofdredacteur 28 mei 2008 - heden |
A. Ovaa (Arjan) |
Hoofdredacteur 1 januari 2015 - 1 oktober 2018 |
G. Verschoor (Guido) |
Hoofdredacteur 21 april 2000 - 21 april 2011 |
P. Bossenbroek (Philip) |
Redacteur 1 januari 2017 - heden |
D.T. de Graaf (Douwe) |
Redacteur 28 november 2002 - 1 januari 2007 |
H. Heijligers (Henk) |
Redacteur 7 december 2002 - heden |
J.T. Hermans (Jan) |
Redacteur 28 november 2002 - heden |
M. Lejeune (Martine) |
Redacteur 28 november 2002 - heden |
A.J.W. Lenders (Ton) |
Redacteur 2 april 2003 - heden |
G.D. Majoor (Gerard) |
Redacteur 1 oktober 2014 - heden |
R. Pahlplatz (Raymond) |
Redacteur 27 november 2019 - heden |
M.P.W.M. Poeth (Marc) |
Redacteur 27 november 2018 - heden |
G. Verschoor (Guido) |
Redacteur 21 april 2000 - heden |
Dr. J.H. Willems (Jo) |
Redacteur 21 april 2000 - 24 juni 2012 |
R.B.G.M. Steverink (Roel) |
Medewerker 21 april 2000 - 1 januari 2008 |
Contact formulier
